Van alle kunsten in de Arabische wereld waren dichtkunst rn proza misschien wel de belangrijkste. Hieronder de beschrijving van leven en werken van enkele beroemde schrijvers uit die tijd, over muziek en over toegepaste kunst.
SCHRIJVER-DICHTER IBN ABD RABBIH
Abu Umar Ahmad bin Muhammad Ibn Abd Rabbih, schrijver-dichter, geboren Córdoba 860, gestorven 940.
Hij was een mawla (cliënt) van Hisham b. Abd ar-Rahman en een van de officiële lofdichters van de Marwanieden dynastie (tot al-Nasir 912-961). Zijn lofdichten waren middelmatig maar de erotische gedichten die hij op jeugdige leeftijd schreef zijn origineel. Op latere leeftijd schreef hij ascetische gedichten in hetzelfde metrum en rijm die hij mumahhisat noemde ('die zonden uitwissen'). Zijn zeer uitgebreide dichtproductie was verzameld voor al-Nasir; deze bevatte ondermeer muwashshahat en urjuza over de geschiedenis van de islam. Zijn belangrijkste werk is de Iqd, 'het halssnoer', door de kopiisten 'Iqd al-farid' genoemd, 'het unieke halssnoer'. Het werk is in 25 boeken verdeeld, die ieder de naam van een edelsteen hebben: 1. al-lu'lu'a 2. al-farida 3. al-zabarjada etc. Het 13de boek heet 'het middelste (juweel)', waarna de volgende hoofdstukken dezelfde namen al s de eerste twaalf hebben, maar dan in omgekeerde volgorde en met de toevoeging 'de tweede'.
De Iqd is een typisch adab werk, een soort literaire encyclopedie en etiquetteboek, waarin werk van alle bekende schrijvers verzameld is, geordend volgens een classificatie die de hele cultuur bestrijkt die een beschaafd mens dient te kennen:
I. Bestuur
II. Oorlog
III. Vrijgevige mensen
IV. Delegaties
V. Hoe men koningen aanspreekt
VI. Godsdienstige kennis en de principes van goed gedrag (adab in engere zin)
VII. Spreekwoorden
VIII. Preken en ascetisme
IX. Condoleances en graftoespraken
X. Genealogie en deugden van de klassieke Arabieren
XI. De taal van de Bedoeïenen
XII. Antwoorden
XIII. Retoriek
XIV. De kunst van het brieven schrijven
XV. Geschiedenis van de kaliefen
XVI. Ziyad, al-Hajjaj, de Talibis en de Barmakieden
XVII. Ayyam al- Arab (verhalen uit de Arabische oudheid)
XVIII. Voortreffelijkheid van de dichtkunst
XIX. Versvoeten
XX. Muziek en zang
XXI. Vrouwen
XXII. Anekdotes
XXIII. Aard van mens en dier
XXIV. Eten en drinken
XXV. Diverse anekdotes
In principe was het werk bedoeld om de cultuur uit het oosten weer te geven. Er zijn praktisch geen elementen in te vinden die uit Andalus stammen. Er wordt verteld dat de Buyieden vizier en schrijver Ibn Abbad (Bagdad, 10de eeuw), nadat hij de Iqd die hem was aanbevolen had gelezen, teleurgesteld uitriep: "Maar dat is onze eigen koopwaar die aan ons wordt teruggegeven!" Het is eveneens opmerkelijk dat Ibn Hazm in zijn apologie voor islamitisch Spanje geen woord aan dit werk besteedt; zijn landgenoot al-Shakundi noemt hem echter 'de meester van het adab-genre'.
IBN HAZM: DE RING VAN DE DUIF
Uit JJ Witkam/R Kruk (vert.), De ring van de duif, Meulenhoff, Amsterdam 1977
De ring van de duif werd door Ibn Hazm in zijn jeugd, in 1022 of 1027, geschreven. De duif is een veel voorkomend motief in de Arabische liefdesliteratuur. Het koeren van de duif vervult het hart met droefheid, door de gedachten aan de geliefde die het oproept. De nostalgie die in het boek doorklinkt heeft misschien ook de keuze van de titel bepaald. Met de ring wordt bedoeld de gekleurde band in de hals van de duif, die daarom vaak als 'geringd' of 'gekraagd' wordt beschreven (Duits: Ringeltaube).
De ondertitel van het boek luidt in het Arabisch: Fi' I-'Ulfa wa' I-Ullaf. 'Ulfa betekent: genegenheid, vriendschap, een gevoel van verbondenheid. 'Ullaf zijn de mensen die een dergelijk gevoel koesteren. Een compact equivalent voor deze begrippen biedt het Nederlands niet, vandaar dat wij deze vertaling de ondertitel 'Over minnaars en liefde' meegegeven hebben.Het boek is geschreven als een brief aan een goede vriend, een voor korte verhandelingen gebruikelijke vorm in de Arabische literatuur. In het eerste hoofdstuk zet de auteur zijn bedoelingen uiteen.
Het boek zal gaan over de liefde, in de verschillende vormen waarin die zich voordoet: liefde die voortkomt uit zielsverwantschap, innige vriendschap, en de liefde die haar oorzaak vindt in het voordeel dat men ervan hoopt te hebben, hetzij in het maatschappelijke, hetzij in het seksuele. Onderscheid in liefde tussen mannen onderling en die tussen man en vrouw maakt Ibn Hazm niet. Met 'de geliefde' kan doorgaans evengoed een man als een vrouw bedoeld zijn. In de vertaling hebben wij daarom steeds de mannelijke vorm aangehouden. In de Arabische literatuur was het overigens gebruikelijk om over de geliefde in de mannelijke vorm te spreken, tenzij het om een met name genoemde vrouw ging; men moet uit het gebruik van de mannelijke vorm dus niet afleiden dat het om een homoseksuele relatie gaat, al kwamen die veel voor. En ook als de geliefde waarover gesproken wordt wel een man is hoeft dat geen seksuele relatie te impliceren.
Uit De ring van de duif blijkt dat liefde tussen mannen voor Ibn Hazm een vanzelfsprekende zaak was. Zijn afkeuring geldt slechts 'zondige praktijken', dat wil zeggen alle seksuele relaties behalve de door de Wet toegestane. In de islamitische wet zijn seksuele betrekkingen, behalve tussen echtelieden, alleen geoorloofd tussen slavinnen en hun eigenaars. Trouwen kon men een slavin niet, daarvoor moest men haar eerst vrijlaten, zoals in het verhaal uit het hoofdstuk over de Onderworpenheid. Wel waren de kinderen die iemand bij zijn slavin verwekte wettig.
Ibn Hazm zal, zegt hij in zijn inleiding, in zijn boek voornamelijk gebruik maken van wat hij zelf heeft beleefd of van anderen heeft meegemaakt. Liefdesverhalen over Bedoeïenen (een belangrijk onderdeel van de Arabische liefdesliteratuur) zal hij buiten beschouwing laten: 'Er zijn al zoveel verhalen over hen, en het is niet mijn gewoonte om een ander rijdier dan mijn eigen uit te putten, en evenmin om me te sieren met geleende tooi.' Wel zal hij uitspraken van gezaghebbende mensen en wat hem zoal meer door studie duidelijk is geworden in zijn boek verwerken, en hij zal het illustreren met gedichten van zijn eigen hand.
Bij het rangschikken van zijn materiaal heeft Ibn Hazm zich sterk laten leiden door de literaire traditie van zijn tijd, zoals hij in het laatste hoofdstuk zelf ook zegt. Hij verdeelde zijn boek in dertig hoofdstukken, die elk een aspect van de liefdesrelatie behandelen; dezelfde aspecten die ook in de Arabische liefdespoëzie vaste thema's zijn. Het wegkwijnen door liefdesverdriet, geroddel dat de liefdesrelatie kapot maakt, het verschijnen van de geliefde in de droom enz. zijn allemaal thema's waarop een eindeloze variatie van verzen bestaat.
Originaliteit van beeldspraak en taalgebruik, niet die van de gebruikte thema's was maatgevend voor de merites van een Arabisch gedicht. Doordat er zoveel persoonlijke ervaringen in het boek zijn verwerkt, is het een belangrijke bron over Ibn Hazm zelf en de tijd waarin hij leefde, een bewogen periode zoals hierboven bleek. Ook krijgen we uit De ring van de duif een indruk van het leven van de Córdobaanse aristocratie. Ibn Hazm vertelt over zijn jeugd, die hij, zoals in goede families gebruikelijk was, temidden van vrouwen doorbracht (zijn scepsis ten opzichte van vrouwen brengt hij daarmee in verband).
Contact met de buitenwereld was voor vrouwen uit de hogere standenheel moeilijk. 'Goed bewaakt' was voor vrouwen haast een synoniem voor 'van goeden huize'. Toch vonden gelieven altijd wel een manier om elkaar tekens te geven: een tersluikse groet vanaf het dak, een veelbetekenende blik, of een boodschap die overgebracht werd door een van de personen die beroepshalve toegang tot de vrouwenverblijven hadden: kapsters, verkoopsters, naaisters, huisleraressen enzovoort.
Al dergelijke contacten vormden een risico voor de eerbaarheid van vrouwen die, zegt Ibn Hazm (in het hoofdstuk over 'De behulpzame vriend') daarvoor bijzonder ontvankelijk zijn, daar zij 'niets om handen hebben en alleen maar denken aan het bedrijven van de liefde en wat daartoe kan leiden... Ze hebben immers geen enkele andere bezigheid, en zijn voor geen ander doel geschapen. Mannen daarentegen moeten hun aandacht verdelen tussen het verdienen van geld, het vertoeven aan het hof, het verwerven van kennis, het zorgen voorhun familie...'
Soms slaagde de geliefde erin de minnaar een brief te sturen. Die moest dan na ontvangst zo spoedig mogelijk vernietigd worden, met hoeveel pijn in het hart ook, 'want hoeveel schandalen zijn niet door brieven veroorzaakt!' Een afleiding vormden de feesten die af en toe aan het hof of in de huizen van aanzienlijke families gegeven werden, en waarbij ook de vrouwen werden uitgenodigd. Dan werd er muziek gemaakt en traden er zangeressen op, slavinnen die een muzikale opleiding hadden gehad. Dergelijke slavinnen waren vaak in liefdesaffaires verwikkeld, en op zo'n feest maakte een zangeres wel eens van de gelegenheid gebruik om in haar lied toespelingen te maken die alleen voor ingewijden te begrijpen waren, zoals bijvoorbeeld in het hoofdstuk over 'Het maken van toespelingen'.
De mannen kwamen dikwijls bij elkaar en amuseerden zich onder het genot van een glas wijn met elegante conversatie en het improviseren van gedichten. Wilde men die avond nog naar huis, dan moest men het niet te laat maken, want 's nachts gingen de poorten van de verschillende stadswijken dicht en wie zich op straat vertoonde werd door de nachtwacht aangehouden. Dan zou het kunnen gebeuren dat men zijn vrouw een nacht alleen moest laten, en wie kon er zeker van zijn dat die in zulk onkreukbaar gezelschap zou verkeren als de jongeman uit het hoofdstuk over 'De deugd der kuisheid', die iedere keer wanneer hij voor de avances van de vrouw dreigde te zwichten zijn vinger in de vlam van de lamp hield om zich zo de pijn van het hellevuur, de straf voor eventuele zonde, voor te stellen?
Zoals te verwachten is, is er in de liefdesgeschiedenissen waarvan Ibn Hazm melding maakt maar zelden sprake van liefde van de hoogste categorie die hij in zijn inleiding noemt, de liefde die ontstaat doordat men in een ander de ontbrekende helft van zijn eigen ziel terugvindt. Zo'n liefde blijft altijd even groot en wordt niet door de tijd aangetast; de herinnering eraan blijft vers, hoe lang het ook geleden is. Zij kan nooit in haat of onverschilligheid verkeren, zoals dat kan gebeuren met liefde waarop Gods zegen niet rust, bijvoorbeeld omdat het een door de Wet verboden liefde is, zoals Ibn Hazm in het hoofdstuk over 'De verwerpelijkheid van de zonde' beschrijft. In de meeste gevallen die Ibn Hazm vermeldt is van heel wat minder ideële liefde sprake, want in De ring van de duif komt de dagelijkse werkelijkheid voortdurend aan de orde.
Dat is wat het boek zo aantrekkelijk maakt voor de westerse lezer, en het is ook de reden waarom het binnen de Arabische literatuur enigszins op zichzelf staat. Er zijn in het Arabisch een aantal boeken over de liefde, maar daarvan blijft de inhoud doorgaans ondergeschikt aan het literaire, morele of filosofische standpunt dat de auteur bij het schrijven van zijn boek als uitgangspunt nam - met het gevolg dat de vermelde liefdesverhalen een aanzienlijk bloedelozer indruk maken dan in De ring van de duif het geval is.
Zoals zoveel Arabische werken is De ring van de duif slechts door een toeval bewaard gebleven. Er bestaat maar één handschrift van de tekst. Dat dateert uit 1338 en werd tussen 1645 en 1665 door Levinus Warner, Hollands gezant te Constantinopel, gekocht. Na zijn dood in 1665 kwam het met de andere oosterse handschriften die hij had verzameld in de Leidse Universiteitsbibliotheek terecht, waar het zich nu nog bevindt.
afb. Bladzijde uit het enige bekende manuscript van De ring van de duif, Universiteitsbibliotheek Leiden
De Arabische tekst werd voor de eerste maal uitgegeven door D.K.Pétrof in 1914, een uitgave die door een aantal andere werd gevolgd. De tekst van het Leidse handschrift omvat niet de complete Ring van de duif: De copiïst die het boek afschreef zegt, na de tekst: 'Hiermee is de afschrijving van het boek, bekend als De ring van de duif van Abu Muhammad Ali ibn Ahmad ibn Sa'id ibn Hazm (God hebbe welgevallen aan hem), voltooid. Het grootste deel van de verzen heb ik weggelaten, maar ik heb het beste ervan laten staan om de schoonheid van het boek te vergroten en duidelijker uit te laten komen. Ik heb daardoor het boek kleiner van omvang gemaakt en gezorgd dat de lezer minder moeite hoeft te besteden aan het opzoeken van zeldzame woordbetekenissen. Ik zeg dank aan God, de Verhevene, voor Zijn hulp en Zijn goedgunstigheid. Het afschrijven van de tekst werd voltooid in het begin van de maand Rajab, de Unieke, van het jaar 738 [dat wil zeggen januari 1338]. Lof zij God, de Heer der werelden.'
Waarschijnlijk heeft het boek door deze inkorting niet veel verloren, want de verzen zijn zelden van hoge klasse; het merendeel is nogal stereotiep, hoewel dat de lezer die niet met Arabische poëzie vertrouwdis niet zo zal opvallen. Een versregel als:
De tuin lacht en de wolken wenen
Als de gekwelde minnaar die zijn liefste ziet
zal de Nederlandse lezer, die niet weet hoe versleten het beeld is, misschien heel origineel lijken. Doordat de westerse lezer niet met de vaste thematiek van de Arabische poëzie vertrouwd is zijn de gedichten voor hem ook niet altijd even gemakkelijk te begrijpen.
De Arabische dichtkunst kent een groot aantal vaste motieven en beelden die zo bekend zijn dat een enkele aanduiding voldoende is om bij de toehoorder het hele bijbehorende complex van betekenissen op te roepen, zoals bijvoorbeeld in het hoofdstuk over 'Scheiding', waar Ibn Hazm zegt:
Staat stil, en laat ons deze sporen naar de bewoners vragen
De Arabier herkent dit als het overbekende begin van talloze gedichten: de dichter trekt door de woestijn met twee metgezellen, zij stuiten op sporen van een verlaten kamp, hij verzoekt zijn beide gezellen om halt te houden en te denken aan de mensen die hier gewoond hebben, en waaronder zich zijn geliefde bevond. Dat is dan de aanleiding om te klagen over de scheiding, en zich de gelukkige dagen van weleer te herinneren.
Er is een aantal vaste uitdrukkingen om de geliefde te beschrijven. Zij wordt vergeleken met de zon; haar (of zijn) gezicht is als de volle maan, haar wangen zijn als rozen, haar tanden parels, haar lippen robijn of kornalijn, en haar speeksel is een leven-brengende drank. Haar wenkbrauwen zijn sierlijk gebogen als de maansikkel, en haar wimpers lijken op scherpe pijlen die het hart van de minnaar doorboren. Haar (of zijn) gestalte is rank als een twijg, zij is mollig en blank als opgerold perkament. Haar sieraden rinkelen wanneer zij loopt en zaaien onrust in het hart van de minnaar. Haar gang is wiegend en lijkt op die van de duif, of op het deinen van narcissen in de lentewind.
Ook voor de minnaar is er een vast arsenaal van beschrijvingen: hij wordt door zijn liefde verteerd; hij slaapt niet meer, eet niet meer, en zijn gezondheid kan zo ondermijnd worden dat hij sterft: de liefde lijkt een gast die hij met zijn lichaam moet voeden. Zijn vrienden spreken hem soms bestraffend toe en zeggen dat hij zich moet vermannen.
Het vertalen van Arabische poëzie is niet eenvoudig, niet alleen doordat een enkel woord in een Arabisch gedicht bij de oosterse lezer een complex van betekenissen kan oproepen dat de westerse lezer ontgaat, maar ook door de vorm die de gedichten hebben. Coupletten heeft het Arabische gedicht (afgezien van enkele speciale vormen daarvan) niet; het bestaat uit een aantal versregels, zelden meer dan een stuk of dertig, die alle hetzelfde rijm en metrum hebben. Iedere versregel bestaat zelf weer uit twee half-verzen, die onderling niet rijmen. Ieder halfvers is een metrische eenheid.
De structuur van het Arabisch maakt dat het heel goed mogelijk is om een gedicht van dertig (of meer) op elkaar rijmende regels te maken. In het Nederlands is dat anders, en daarom zijn in de vertaling de langere gedichten verdeeld in groepjes van versregels die inhoudelijk min of meer bij elkaar horen. De vertaling van de termen die Ibn Hazm voor de verschillende soorten liefde gebruikt is ook een probleem. Consequent hetzelfde Arabische woord door hetzelfde Nederlandse woord weergeven bleek ondoenlijk, ook al omdat het Nederlands niet bijzonder rijk is op dit gebied. De kwestie van de sekse van de geliefde over wie in de Arabische tekst gesproken wordt is hierboven al ter sprake gekomen.
Een enkele maal zal men in de tekst stukjes rijmend proza tegenkomen. Rijmproza is in het Arabisch een aparte vorm van literatuur; de Koran is er grotendeels in geschreven. In het Nederlands komt men het ook wel eens tegen, maar niet in de 'officiële' literatuur. Bruintje Beer is er een voorbeeld van. In elegant Arabisch proza is het niet ongebruikelijk om af en toe een stukje rijmproza in te lassen; vaak hebben zulke gedeelten een plechtig karakter.
DE RING VAN DE DUIF, HOOFDSTUK 5. LIEFDE OP HET EERSTE GEZICHT
uit: JJ Witkam/R Kruk (vert.), De ring van de duif, Meulenhoff, Amsterdam 1977
Vaak krijgt de liefde door een enkele blik vaste voet in het hart. Dat kan op twee manieren gebeuren. De eerste manier is het tegenovergestelde van wat in het vorige hoofdstuk besproken is en bestaat hierin, dat iemand verliefd wordt bij het zien van iemand die hij niet kent en van wie hij naam noch woonplaats weet. Dit is menigeen overkomen.
Onze vriend Abu Bakr Muhammad ibn Ishaq vertelde me op gezag van een betrouwbare zegsman, wiens naam me ontschoten is (ik geloof dat het de rechter Ibn al-Hadhdha' was), dat de dichter Yusuf ibn Harun, bekend als al-Ramadi, eens door de Poort van de Parfumeurs in Córdoba liep. Dat is de plaats waar de vrouwen elkaar treffen. Zijn oog viel op een meisje en liefde voor haar vervulde zijn hart en maakte zijn ledematen als verlamd.
Hij liep langs de moskee en begon haar te volgen. Zij begaf zich naar de brug en ging die over, naar de plaats die bekend staat als al-Rabad. Toen ze op de begraafplaats van al-Rabad aan de overzijde van de rivier liep, tussen de mausolea die gebouwd zijn op de graven van de Banu Marwan (God hebbe hun ziel) zag ze dat hij zich van de andere mensen had afgezonderd en uitsluitend oog had voor haar.
Ze ging naar hem toe en vroeg: 'Waarom loopt u achter mij aan?' Hij vertelde haar over de hevige emoties, waaraan hij om harentwille ten prooi was, maar zij zei: 'Zet dat uit uw hoofd en probeer mij niet te schande te maken, want ge hebt niets van mij te hopen en er is geen enkele kans dat u bereikt wat u wenst.' Hij antwoordde: 'Ik ben al tevreden als ik naar u mag kijken,' en zij zei: 'Dat is toegestaan.' Toen zei hij: 'Bent u een vrije vrouw of een slavin?' en zij antwoordde: 'Ik ben een slavin.'
Hij vroeg haar hoe ze heette. 'Khalwa,' zei ze en hij vroeg: 'Aan wie behoort u toe?' Maar zij antwoordde: 'Bij God, u zult eerder te weten komen wat zich in de zevende hemel bevindt dan het antwoord op wat u daar vraagt. Probeer toch niet het onmogelijke te bereiken!' Toen zei hij: 'Waar kan ik u een volgende keer zien?' 'Waar u mij vandaag gezien hebt,' was haar antwoord, 'op hetzelfde uur, iedere vrijdag.' Daarop zei zij: 'Nu gaat u weg, of ik.' 'Gaat u dan maar,' antwoordde hij, 'en moge God u beschermen.'
Daarop liep ze in de richting van de brug. Hij kon haar niet volgen omdat zij steeds achterom keek om te zien of hij niet met haar meeliep. Toen zij de poort van de brug was gepasseerd, liep hij haar achterna, maar kon geen spoor meer van haar ontdekken. 'En,' zo vervolgde Abu Umar (d.w.z. Yusuf ibn Harun), 'bij God, tot op de dag van heden ben ik niet geweken van de poort van de parfumeurs van al-Rabad, maar ik heb nooit meer iets van haar vernomen. Ik weet niet of de hemel haar tot zich heeft genomen of de aarde haar opgeslokt, maar ik weet wel dat sindsdien een gloed, heter dan vurige kool, mijn hart verzengt.'
Dit is dezelfde Khalwa over wie hij liefdesgedichten geschreven heeft. Later, na de reis naar Saragossa, die; hij maakte om haar te zoeken, hoorde hij iets van haar, maar dat is een lang verhaal. Dergelijke dingen gebeuren vaak. Over dit onderwerp heb ik een kort gedicht gemaakt waarin de volgende regels voorkomen:
Mijn blik mishandelde mijn hart en gaf het zorgen,
nu neemt het wraak, en laat de tranen stromen.
Wat dunkt u, zijn die tranen een gerechte straf
In eigen paarlenvloed de ogen om te laten komen?
Ik had haar nooit ontmoet voordat 'k haar zag,
En nooit heb ik nadien nog iets van haar vernomen.
De andere soort liefde op het eerste gezicht is het tegendeel van de liefde die, zo God het wil, in het volgende hoofdstuk behandeld zal worden. Deze bestaat hierin dat een man door een enkele blik verliefd wordt op een meisje van wie hij weet hoe ze heet en waar ze woont. Het verschil tussen deze en de eerste soort ligt in de snelheid waarmee de verliefdheid voorbijgaat en verflauwt. Immers als iemand verliefd wordt op het eerste gezicht en na korte overweging terstond een liefdesrelatie begint, duidt dat erop dat hij even snel zijn liefde weer zal vergeten. Het getuigt van onstandvastigheid en is een teken van oppervlakkigheid en wispelturigheid. Zo gaat het met alles: wat snel opkomt verdwijnt ook snel, en wat zich traag ontwikkelt verdwijnt pas na lange tijd.
Zo ken ik een jonge man, de zoon van een kanselarijambtenaar, die door een voorname vrouw, iemand van hoge positie, zorgvuldig bewaakt en van de buitenwereld afgeschermd, vanuit haar huis werd gezien toen hij voorbij liep. Zij werd verliefd op hem en hij op haar en enige tijd wisselden ze brieven met elkaar op manieren die geslepener waren dan het scherp van een zwaard.
Ware het niet dat ik niet van plan ben in dit boek de listen en kunstgrepen van gelieven te onthullen, dan zou ik feiten, waarvan de juistheid voor mij vaststaat, kunnen noemen, waardoor verstandige en intelligente mensen in opperste verwarring gebracht zouden worden. Moge God in Zijn goedertierenheid ons en alle Moslims daartegen beschermen met de sluier van Zijn genade. God alleen is ons voldoende.
WALLADA BINT MUSTAKFI
Wallada (1001-1080) was de dochter van Muhammad III al-Mustakfi, de vijfde van de zes kaliefen na Hisham II. Al-Mustakfi regeerde van 1023-1025.
Na haar vader's dood erfde Wallada genoeg om financieel onafhankelijk te zijn. Ze was een bekend dichteres en gastvrouw van literaire bijeenkomsten voor zowel mannen als vrouwen. Ze had verscheidene beroemde liefdesaffaires, waaronder een met de prominente dichter Ibn Zaydun, maar ze trouwde niet. Haar overgeleverde poëzie is een afspiegeling van haar onafhankelijke geest.
Wallada was eveneens beroemd om haar jurken die voorzien waren van geborduurde mouwen.
Een ervan droeg de tekst "Ik ben geschikt voor hoge posities, bij God, en ik bewandel trots mijn weg". Op een andere stond "Ik sta mijn geliefde toe mijn wang aan te raken, en geef mijn kussen aan wie ernaar hunkert."
BAYAD EN RIYAD
Een beroemd liefdesverhaal was Hadith Bayad wa Riyad.
[afbeelding] manuscript op papier, 28x20 cm, met 14 illustraties. Almohaden periode, waarschijnlijk Sevilla, 13de eeuw. In de Biblioteca Apostolica Vaticana, Vat. Ar. 368.
De jonge koopman Bayad wordt verliefd op de slavin Riyad. Ze behoort toe aan al-Hajib, een kamerheer die zelf ook een oogje op haar heeft. Bayad bevindt zich daardoor in een lastig parket, maar hij vindt een gewillig oor bij een oude vrouw, die al gauw zijn postiljon d'amour en raadgeefster wordt. Ze regelt het zo dat de geliefden elkaar ontmoeten op een muziekavond die door de Vrouwe van het Paleis, de dochter van al-Hajib, wordt georganiseerd. De geliefden zingen en spelen de luit, waarbij ze elkaar hun liefde verklaren. De Vrouwe van het Palies is hierdoor verontrust, bang als ze is dat haar vader achter de affaire zal komen. Daarom beveelt ze dat Riyad in een part vertrek moet worden opgesloten, waar ze eenzaam wegkwijnt.
Intussen zwerft Bayad verdwaasd rond. Hij kan niet eten of slapen, praat in zichzelf, slaakt diepe zuchten en bezwijmt regelmatig van verdriet (fig. 1). Zelfs als hij wel slaapt, doet hij dat "niet om te rusten, maar in de hoop het beeld van mijn geliefde in mijn dromen te zien".
fig. 1: Bayad bezwijmd bij een waterrad
Uiteindelijk weten de geliefden brieven uit te wisselen. De oude vrouw doet een goed woordje voor Riyad bij de Vrouwe van het Paleis (fig.2), die tenslotte besluit Bayad en Riyad samen te brengen, wat er ook verder van komt. De oude vrouw wordt gezegd naar huis te gaan en bericht af te wachten. Twee maanden lang gebeurt er niets. Dan stuurt de Vrouwe van het Paleis op een moment dat ze denkt dat de kust veilig is tien gesluierde dienaressen naar de oude vrouw. De oude vrouw vermomt Bayad als dienares, en elf gesluierde vrouwen keren terug naar het paleis waar Riyad wacht. Ze krijgen elkaar.
fig.2: Riyad met oude vrouw en dienaressen bij de Vrouwe van het paleis
DE BOEKENMARKT VAN CORDOBA
Uit Nafh at-Tib van al-Maqqari stammen de volgende anecdotes:
Toen ik in Córdoba woonde kwam ik regelmatig op de boekenmarkt, op zoek naar een bepaald boek dat ik graag wilde hebben. Uiteindelijk vond ik een kopie die goed gecalligrafeerd en mooi ingebonden was. Verheigd begon ik te beiden, maar telkens werd ik overboden door een ander, totdat de prijs buiten proporties was opgedreven. Tegen de verkoper zei ik: "Vertel me eens wie die andere bieder is, die het boek ver boven de zijn waarde wil kopen". Hij introduceerde me bij een duur geklede man. Ik zei tegen hem: "Moge God onze heer de rechtsgeleerde in goede gezondheid bewaren! Als u speciaal in dit boek geïnteresseerd bent bied ik niet meer, want het laatste bod was al veel te hoog". Hij antwoordde: "Ik ben geen rechtsgeleerde, en de inhoud van het boek ken ik evenmin. Maar ik heb juist een bibliotheek ingericht en er veel werk van gemaakt om er eer mee in te leggen bij de notabelen van mijn woonplaats. Er is nog één lege plaats waar dit boek precies in zou passen. Omdat ik zag dat het in een elegant handschrift en met een goede omslag is uitgevoerd vond ik het mooi, en maakter het mij niet uit wat het moest kosten, want ik ben godzijdank een vermogend man."
De argumenten van mijn rivaal stelden mij zeer teleur. Terwijl ik naar hem luisterde voelde ik een onstuitbare woede en ik antwoordde hem dan ook bitter: "Ja, mensen zoals u hebben geld. Het is zo zoals het spreekwoord zegt: God geeft noten aan wie geen tanden heeft. Ik ken de inhoud van het boek en ik zou er graag mijn voordeel mee willen doen, maar mijn armoede belet me de toegang ertoe".
In een discussie met Ibn Zuhr over de verdiensten van Sevilla en Córdoba zei Ibn Rushd eens, ter verdediging van Córdoba: "Ik weet niet waar je het over hebt, maar ik weet wel één ding: Als er in Sevilla een geleerde overlijdt en zijn familie wil zijn boeken verkopen, dan brengen ze die naar Córdoba, waar er een markt voor is. Maar als er in Córdoba een musicus sterft, dan brengen ze zijn instrumenten naar Sevilla om ze te verkopen."
MUZIEK: ZIRYAB
Tijdens de heerschappij van Abdarrahman II (822-852) verscheen aan zijn hof de man die als de grondlegger van de Andalusische muziek wordt beschouwd, Abu-l-Hassan Ali ibn-Nafi', beter bekend als Ziryab. Hij was van Perzische afkomst (sommigen zeggen: een zwarte slaaf) en een van de musici aan het hof van Haroen al-Rasjied en diens opvolgers, waar hij zich niet alleen had onderscheiden als kunstenaar maar ook in de wetenschap en de literatuur. Zijn even beroemde leraar, Ishaq al-Mawsili, kon het niet verkroppen dat zijn leerling hem overvleugelde en intrigeerde net zo lang tegen hem tot hij in ongenade viel.
Ziryab moest vluchten en ging eerst naar de Maghreb, totdat Abdarrahman hem in 822 uitnodigde naar Cordoba te komen. Ibn Khaldun beschrijft in zijn beroemde geschIedwerk al-Muqaddama dat Abdarrahman persoonlijk uitreed uit de hoofdstad om zijn gast te verwelkomen. Ziryab werd goed betaald: hij kreeg een jaargeld van 3000 dinar en een landgoed ter waarde van 40.000 dinar. Al gauw behoorde hij tot de intieme kring rond Abdarrahman, die verder bestond uit zijn favoriete vrouw Tarub (volgens de verhalen een gewiekste intrigante), de eunuch en koninklijke kamerheer Nasr (favoriet van Tarub, zoon van een Spanjaard) en de faqih (rechtsgeleerde) Yahya ibn-Yahya (een Berber, verantwoordelijk voor de invoering van de Malikitische rechtsschool in Andalus en later leider van de opstand van de faqih's in Cordoba).
Volgens de overlevering kende Ziryab de muziek en de tekst van meer dan 10.000 liederen, waarvan hij - net als andere musici dat deden - geloofde dat die hem 's nachts door een djinn waren ingefluisterd. Daarnaast maakte hij zich verdienstelijk in de astronomie en de geografie.
Belangrijker nog was dat hij zo goedgemanierd, geestig en onderhoudend was dat hij de meest populaire figuur in de betere kringen werd en de trendsetter bij uitstek. Tot zijn aankomst droeg men het haar lang en met een scheiding op het voorhoofd, nu liet men het in een lange pony over het voorhoofd vallen. Dronk men vroeger water uit metalen bekers, nu ging men glazen gebruiken. Waren asperges eerder een weinig geliefde groente, Ziryab maakte ze tot favoriet gerecht.
Ziryab stichtte een muziekschool die zeker tot het einde van het Umayyadenkalifaat toonaangevend was. Vele zangers en instrumentalisten werden in zijn school opgeleid. De basis werd gevormd door de traditionele klassiek-Arabische muziek, maar hieraan werden nieuwe vormen toegevoegd, zowel in muzikaal als poëtisch opzicht.
De invloed van Ziryab's school strekte zich uit tot het christelijke gebied in Noord-Spanje en Zuid-Frankrijk. Moorse muzikanten waren lange tijd de beste en meest gewilde die de christelijke hoven lieten optreden.
De muziekvorm die tot op de dag van vandaag bekend is als Andalusische muziek wordt nog steeds beoefend, in het bijzonder in Marokko in de vorm van de nuba.
MUZIEKTHEORIE
Griekse beschouwingen over de muziektheorie waren al eerder in het Arabisch vertaald door (de school van) Hunayn ibn-Ishaq: de 'Problemata' en 'De Anima' van Aristoteles, 'De Voce' van Galenus en het aan Euclides toegeschreven 'Boek over Melodie.'
Het werk van al-Farabi (d.950, Damascus, ook beroemd als luitspeler) besloeg verschillende terreinen: filosofie (verhandelingen over Plato en Aristoteles, waaronder bewerkingen van diens 'Republiek' en 'Politiek'), mystiek (hij staat bij de Sufis bekend als 'de tweede leraar') en muziek.
Farabi geldt als de belangrijkste Arabische muziektheoreticus. In twee van zijn wetenschappelijke compendia wordt het thema behandeld, evenals in drie van zijn hoofdwerken, waarvan het 'Grote boek over de muziek' het beroemdst is. Twee van zijn volgelingen, Ibn-Sina (Avicenna, d. 1037), en Ibn-Rushd (Averroes, d.1198) maakten de theorieën voor een grotere kring begrijpelijk en werden vertaald in het Latijn. Het waren lange tijd de standaardwerken in West-Europa, waarin het 12-toons systeem uiteen werd gezet.
TOEGEPASTE KUNST: HET KISTJE VAN HISHAM II
[AFBEELDING]
Op het hoogaltaar van de kathedraal van Gerona staat als pronkstuk het kistje van Hisham II. Het is een houten kistje, bedekt met gedreven zilver dat versierd is met zilver, goud en niello (een zwarte legering van zwavel, lood en zilver).
De tekst op de rand van het deksel luidt: "In de naam van God. De zegen van God, voorspoed, kracht en eeuwige vreugde en geluk voor de dienaar van God, al-Hakam, heerser der gelovigen, al-Mustansir bi-llah. Behorend tot de zaken die zijn besteld voor Abu al-Walid Hisham, opvolger van het kalifaat. Vervaardigd onder toezicht van opzichter Gaudar."
Aan de binnenkant van het slothengsel staat: Gemaakt door Badr en Tarif, uw dienaars.
Toen gouverneur Wadih in 1010 Catalaanse huurlingen in dienst nam om voor Muhammad II al-Mahdi, een van de vele opvolgers van Hisham II te vechten, werden deze aangevoerd door graaf Armengol van Urgel en graaf Ramón Borrel III van Barcelona. In de overeenkomst tussen Wadih en de graven was vastgelegd dat alle buit voor hen was. Op dezelfde manier zijn veel andere kostbare stukken uit die tijd in handen van de christelijke vorsten in Noord-Spanje gekomen.