Dit artikel verscheen in de serie ‘Historisch Plantgoed’, in Tuinjournaal 2000 (2) 56-57
Stelt u zich eens voor, dat een bepaalde plantenfamilie opeens zou wegvallen. Wat een verarming zou dat betekenen voor de tuin! Dat geldt zeker voor de Labiatae (tegenwoordig Lamiaceae), en voor een tuin in de 30-er jaren zou het een gevoelige slag zijn. Het assortiment was lang niet zou ruim als nu (voorbeeld: 9 Salvia-soorten toen, tegen ruim 250 nu!), maar wel beeldbepalend: denk aan Nepeta mussinii en Physostegia virginiana. Vergelijken we de catalogi van H. Copijn & Zoon (‘38-’39, hieronder afgekort C), Faassen-Hekkens (‘38-’39, F), Moerheim (’36, M) en Van Tubergen (voorjaar ’39 T) dan krijgen we een aardige doorsnede. Tenzij anders vermeld zijn alle soorten en variëteiten nog verkrijgbaar.
Alleen Van Tubergen had Calamintha grandiflora. Dracocephalum Ruyschiana (C,F) heet nu ruyschianum. Hormium pyrenaicum (C) is nu Horminum p.; Mentha requienii (M) en M. piperita (M, nu x p.; altijd leuk voor de buren) zijn er nog. Monarda didyma (C) en M. ‘Cambridge Select’ (nu ‘C. Scarlet’) eveneens. Iedereen had Nepeta grandiflora ‘Souvenir d’ André Chaudron’ (ongetwijfeld vanwege de naam), ‘Six Hill’s Giant’ (dito) en mussinii (nu racemosa). John Bergmans’ botanische raffinesse voegde daar N. x Faassenii aan toe, waarmee zijn broodheer werd vereeuwigd (het is volgens Bergmans ‘een kruising van N. Mussinii (hort.) met misschien N. cyanea, die vroeger en langer bloeit’). Moerheim vond Origanum vulgare een tuinplant: misschien had men toen meer tijd om te oogsten en zaailingen te wieden? Van Physostegia was leverbaar virginiana albiflora (C,F, nu ‘Alba’?) v. Rubra (M, nu ?) en v. Vivid (C,M). Prunella (door Copijn nog Brunella genoemd) was er in grandiflora (C), alba (C, nu gr. alba), Webbiana Rosea (C,F, nu gr. rosea) en incisa coccinea (C, nu vulgaris ‘Rubra’). Over de waarde van Salvia waren de meningen kennelijk nogal verdeeld, evenals de systematiek. Van Tubergen was de enige die de ook nu nog gewaardeerde S. argentea, jurisicii, patens en sclarea voerde (maar de laatste rook naar ‘dienstbodenzweet’). Verder waren er S. nemorosa (M), superba (C, F, toen ook wel virgata nemorosa of nemorosa superba genoemd, nu x superba; taxonomische historie in een notedop!), rosea (C, nu ?), sylvestris (C, nu x sylvestris), Tenorii (M). Volgens Bergmans heet de laatste S. haematodes, syn. S. Tenorei of S. pratensis var. Tenorei; nu haematodes of pratensis Haematodes groep. Moerheim noemt deze “zachtblauw”, maar gezaaide h. kan variëren tot purperblauw. Opnieuw selecteren dus!. Satureia (nu Satureja) was verkrijgbaar in alpina (C, nu hortensis?), montana (C,F) en montana pygmea (C, nu m. ssp. illyrica?). Stachys grandiflora (C, nu macrantha; iemand vond Grieks sjieker), grandiflora superba (F,M, nu grandiflora ‘Superba’) en lanata (C,M,T, nu byzantina; q.e.d.) waren populair. De enige die nu vrijwel zeker nergens meer verkrijgbaar is – ongetwijfeld wegens zijn grote hekel aan natte voeten is Sideritus (sic) libanotica (C, nu Sideritis syriaca?). U ziet, een tuinlabiatenverzameling was destijds nog haalbaar!